
Viooltjes zijn heel erg bekend in ons land, vooral de winterviolen en “bosviooltjes” die vaak helemaal niets hebben van onze echte bosviooltjes. De bekende cultuurvarianten zijn ontstaan in de loop der eeuwen. Het is al heel lang een geliefde tuinplant.

Maar er zijn ook heel veel echt wilde viooltjes, zelfs in onze tuinen.

Sommige wilde viooltjes zijn één of tweejarig, zoals 3 kleurig viooltje en akkerviooltje, en de meeste zijn vaste planten.


Ze komen voor op vaak half beschaduwde plekjes zoals in bosranden of op open plekken in bossen maar ook in de volle zon op heides, in venen, in de duinen of op grazige plekken.

Viooltjes zijn waardplant voor verschillende insecten en springen bijvoorbeeld parelmoervlinders zoals de kleine parelmoervlinder die als volwassen insect vliegt op allerlei bloemen zoals distels, maar de eitjes worden gelegd op bijvoorbeeld het duinviooltje waar de rupsen op groot worden.

Je hebt vrij algemene soorten zoals het bleeksporig bosviooltje die je in wat rijkere
bossen langs bospaden en op open plekken vindt maar het ook prima doet in de
stedelijke omgeving. Vaak staan ze tussen stenen en tegels of tegen muren. Dat komt omdat de zaden een mierenbroodje hebben. Mieren die onder stenen hun nest maken nemen de zaden mee voor het “broodje” en verliezen onderweg het zaad. Tussen de stenen dus. Van het bleeksporig bosviooltje heb je ook een donkerbladige vorm die in de handel foutief “labradorviooltje” genoemd wordt.

Dat is een wilde soort uit N-Amerika en lijkt er zelfs niet echt op maar als je het opzoekt op internet kom je veel foute naamgevingen tegen.

Ook het maarts viooltje is naast een bosbewoner ook een stadsbewoner. Zelfs in kort gemaaide taluds en plantsoenen bloeien ze heel vroeg in het jaar.

Op wat vochtiger plekken op heides en ook in de duinen vind je het hondsviooltje die behoorlijk lang kan doorbloeien in het voorjaar en de zomer. Het grappige is, en dat doen alle viooltjes, is dat ze wat betreft voortplanting met zaden op twee methodes gokken. Eerst bloeien ze met bloemen maar in de nazomer en herfst bloeien ze met cleistogame bloemen.

Er vormt zich een zaaddoos maar er komen geen bloemblaadjes en geslachtsorganen. In de zaaddoos vormen zich zaden zonder bestuiving. Je ziet dat goed o de foto van het hondsviooltje zonder “bloemen” Heel soms komt er in het najaar toch ook nog een bloem, maar het grootste deel is zaad zonder
vader…

In ons gebied komen ook zeldzame viooltjes voor. Het
heidemelkviooltje bijvoorbeeld. Gefotografeerd in een natuurontwikkelingsstukje in de achterhoek. Daar zijn er nog maar heel weinig van. Nog veel zeldzamer is het blauwe zinkviooltje of Westfaals viooltje. Niet ver over de grens in Duitsland gevonden in twee oude Romeinse loodmijn relicten. Een variant van het Geel viooltje, een soort van vooral midden Europa waartoe ook ons zinkviooltje behoort.

Eigenlijk is het dus een
“loodviooltje”. Zinkviooltje laat zich makkelijk zaaien maar verdwijnt snel uit de tuin. Er lijkt toch een zekere behoeftigheid met de “vervuilde” grond naar zware metalen.

In onze rietmoerassen komen we ook een wat zeldzamere soort voor, het moerasviooltje en in onze hellingbossen ook het ruig viooltje. Herkenbaar aan de harige bladeren en bladstelen.

De herkenbaarheid van de viooltjes kan nog wel eens een punt zijn. Je moet op
verschillende kenmerken letten maar dan nog geeft het nog el eens discussie. Vooral donkersporig bosviooltje en maarts viooltje die gelijk bloeien en op de zelfde plekken in het wild voorkomen geven nog wel eens verwarring.

Omdat vrijwel alle wilde viooltjes heel concurrentie gevoelig zijn heeft het bij toepassen in tuinen wel enige aandacht nodig. Maar ze doen het vaak dus erg goed op lichtbeschaduwde plekken, bosranden enzo maar ook op dakbegroeiingen in de schaduw of op de schaduwkanten van stapelmuurtjes. Hondsviooltje doet het ook in wadi’s en de driekleurige, duin- en akkerviooltje op zonnige zandige plekken.
Eenmaal gezaaid doen die laatsten het vaak jaren goed uit zelfgevormd zaad. De wat zeldzamere hebben een echte gebruiksaanwijzing en zullen het niet zo snel langdurig doen op dezelfde plek.
